2020

Presentatietekst van Alain Delmotte, voorgelezen op de voorstelling van de bundel Omtrek van water van Philippe Cailliau in zaal Forum van de bibliotheek van Oostende , 07 maart 2020 om 14u30

Dames en heren,

Vooraleer ik tot de kern van deze ontmoeting kom (met name de voorstelling van de nieuwste dichtbundel van Philippe Cailliau) wil ik eerst (met medeweten van Philippe) even een zijweg inslaan met als belofte om op tijd veilig en wel bij de bundel te belanden. Die zijweg wordt de rode draad bij wat ik over de nieuwe gedichten van Philippe te vertellen heb.

Ik wil even stil staan bij de vraag ‘wat is poëzie?’ Ik weet het: dit is een zeer ambitieuze vraag en het zou pretentieus zijn indien ik zou beweren dat ik hier in een mum van tijd een sluitende definitie van poëzie zou geven. Het is trouwens een vraag met een enorme valstrik in. Heel vlug riskeren we om in het domein van de poëzieopvattingen terecht te komen. Het domein van de poëtica. (Dat zal trouwens onvermijdelijk blijken.) Maar ik hou nog even voet bij stuk door de vraag anders te formuleren. Want een poëtica is niet het antwoord op de vraag wat poëzie is. Veeleer is poëtica een antwoord op de vraag aan welke verwachtingen, voorwaarden en/of wetmatigheden poëzie zou moeten voldoen. Voor een dichter is poëtica een plaatsbepaling. Met mijn vraag wil ik dieper snijden: wat is er elementair aan het gegeven ‘poëzie’? Bestaat er zoiets als een doorsnede tussen al de bestaande poëtica’s? Wat verbindt die? Wat hebben die gemeenschappelijk? Wat maakt poëzie tot iets universeels?

Bijvoorbeeld: wat hebben de sonore poëzie (zoals het controversiële genre bij ons wordt beoefend door Philip Meersman en Jelle Dierixcks) en de asemische poëzie (in onze contreien al even controversieel toegepast door Jürgen Smit en Dirk Vekemans) met elkaar gemeen? Op het eerste gezicht niet veel. Sonore poëzie wordt soms de muzikale richting ingeduwd. Asemische poëzie (een uitloper van onder meer de concreet-visuele poëzie en een derivaat van kalligrafische poëzie) lijkt meer tot de plastische kunsten te behoren. (Buitenstaanders hebben het spottend over sonore poëzie als gebrabbel en over asemische poëzie als gekrabbel.) Wat beide richtingen vooreerst gemeen hebben is dat beide genres hardnekkig blijven spreken over ‘poëzie’. Dat kunnen we maar begrijpen als we de vraag stellen naar wat de materialiteit van de poëzie is. Dat is zo voor de hand liggend: in poëzie wordt gewerkt met taal. Of op z’n minst met taalelementen. In de sonore poëzie is dat met het auditieve aspect van de taal: de klank. Bij de asemische poëzie is dat het picturale aspect van de taal: het teken.  

Ik koos natuurlijk bewust voor twee extreme soorten poëtica’s. Op z’n minst kan je vaststellen dat de taal van de ‘sonoren’ en de ‘asemen’ wel erg afwijkend is. In zekere zin geldt dat vaak voor poëzie tout court: het valt als afwijkende taal uit. Afwijkend van de standaardtaal. De taal waarmee we ons dagelijks moeten proberen te beredderen. Sommigen spreken over poëzie als zijnde ‘kunsttaal’ (en daarmee wordt toch iets anders bedoeld dan gekunstelde taal of kunstmatige taal). Anderen hebben het over ‘gedeconditioneerde taal’. Of over ‘gedeconstrueerde taal’. Of over ‘dissidente taal’. Of, zoals we lezen in de bundel van Philippe, over ‘lichaamstaal’ en ‘bewegingstaal. Straks zien we wel in welk zinsverband we die woorden moeten plaatsen.

Elk van die termen an sich verraden een poëtica. Is dit afwijkende taalgebruik het gemeenschappelijke dat poëzie kenmerkt? Ik durf te beweren van wel. Om het anders te stellen: de poëzie hanteert een ander talig discours dan het lopende discours. De poëzie bevraagt het lopende discours. U weet het best wel: het ‘lopende’ dat we terug vinden in de politiek, in het sociaaleconomische jargon, de riooljournalistiek, de massa- en andere asociale media, de reclame enz. Enz. Het soort taalgebruik dat meer dan eens een manipulatief en reducerend effect heeft. Die bevraging van het lopende gaat dus soms ver: bij de sonore en asemische poëzie wordt het lexicon (het woordenboek) gewoonweg opzij geschoven, omver geblazen. Beide scholen hebben anarchistisch trekjes.

De meeste dichters – zoals in het geval van Philippe – blijven in de buurt van het lexicon struinen. Zij het kritisch: ze pogen de woorden meer betekenis te verlenen dan de lemma’s die het lexicon hen toestaat. Het lijkt of ze de woorden willen verbreden, uitlengen, ze andere en onverwachte betekenissen laten toe-eigenen, de richting induwen van het onuitspreekbare, het onzegbare: dit is op het grondgebied van het zwijgen. Voor die dichters is het lexicon nuttig tot zover het hen niet tot frustratie of tot dwangbuis is. Ze zijn ervan overtuigd dat er in de woorden onvermoede betekenissen vallen te exploreren als je bijvoorbeeld die woorden in andere, ongewone contexten plaatst.

Een voorbeeld hiervan is de titel van Philippes bundel ‘Omtrek van water’. ‘Omtrek’ is ons het meest vertrouwd uit de meetkunde. Maar wist u dat het woordenboek er zes lemma’s aan besteedt? En dat niet één van die lemma’s echt duidelijk maakt wat er nu concreet met ‘omtrek’ uit de titel wordt bedoeld? Het moet zijn dat de dichter met het woord ‘omtrek’ alle mogelijke betekenissen van woord ‘omtrek’ in het woord ‘omtrek’ heeft laten uitkristalliseren. Zo kom je in sommige lemma’s elementen tegen als ‘grens’, ‘ruimte’ en ‘nabijheid’: dit alles draagt het woord ‘omtrek’ in de titel voor zich uit. Het zijn trouwens drie elementen die we effectief in de bundel terug zullen vinden. Grens, ruimte, nabijheid. Hiermee biedt de dichter een palet van interpretatiekansen aan die elk op zich niet afdoend of afgesloten zijn maar mogelijkheden aanbieden. In de bundel lezen we ergens: ‘Ach, betekenissen/zijn niet vast te houden’. Niets staat vast in een gedicht. Het gedicht is niet directief, het gedicht is permanent zoekende. Net als de dichter en net als de lezer. Poëzie is niet statisch. Poëzie op tast, is beweging. Poëzie is aftastend in beweging. Poëzie is ‘bewegingstaal’.

De bundel telt drie cycli. Het laatste deel heet ‘Topografie van de stilte’. Het is een cyclus met een metapoëtisch gehalte en lijkt mijn daarnet geformuleerde stelling te bevestigen. Vandaar dat ik met deze cyclus bij de verkenning van deze bundel van start ga.

In deze zes gedichten probeert de dichter de stilte in kaart te brengen, te omschrijven, in de stilte door te dringen. De stilte bevindt zich in het wit van het gedicht. ‘Vandaag draagt hij de stilte./Zijn taal is wit. Wat hij begrijpt,/wordt voortaan onuitsprekelijk.’ Hiermee wordt het spanningsveld van deze cyclus aangegeven: spreken versus zwijgen. Uitspreken wat niet kan uitgesproken worden. Woorden zwijgen – de stilte spreekt. Het onuitsprekelijke ligt in de klank van de woorden ingebed maar het geeft zich niet prijs: ‘Een woord laat zich niet/samenvatten.’ Nochtans is het op dat onuitsprekelijke, buiten-lexicale dat de pelgrimage van de dichter is gericht. Opvallend is dat hoewel hij niets met de sonore poëzie te maken heeft, Cailliau zich tot de ritmische klankelementen van de taal zich voelt aangetrokken – tot dat wat een lyrische en bezwerende opvlucht in en met de taal mogelijk maakt. Even graaien in deze cyclus en we vinden er woorden in terug als geluid, slotakkoorden, echo’s, klankconcept, Muziek (met hoofdletter), fluittoon, gezang… Maar de dichter ‘erkent dat zijn gezang afwezig is.’ De dichter is zich van zijn échec bewust. Het werd een pelgrimage zonder bestemming: de waarde van de zoektocht was het zoeken zelf. De pelgrimage naar de stilte viel als een middel uit – niet als een doel.

Wat wit is stil is laat zich minuscuul/verwoorden’ of het laat zich - zoals het geval is in deze cyclus - tonen in fragmenten, in brokstukken, in kristallisaties. Twee gedichten vertonen hiaten. Die hiaten worden weergegeven met drie puntjes die tussen haakjes staan. Alsof er in de gedichten zaken werden weggelaten, geschrapt, opzij geschoven of niet kunnen ‘uitgesproken’ worden. Welke codes zich hierachter bevinden is de vraag. De dichter zegt het zelf: ‘De code destilleren vergt/veel uitgesproken moed’. Aan welke code beantwoordt het onuitsprekelijke? De dichter laat de vraag in de hiaten van de gedichten open.

Op het einde van deze cyclus valt een mooie paradoxale conclusie: ‘Wat stilte is voor hem/is niet niets zeggen’. In die zin dienen we de laatste regel uit deze cyclus te begrijpen: ‘Hij bijt zich in de stilte vast’. Iets wat iedere dichter zou moeten worden geadviseerd: spreken vanuit de stilte – niet vanuit de maatschappelijke ruis, de maatschappelijke uniformisering. De dichter gaat in tegenstroom. De dichter is een koppige ‘Einzelgänger’. ‘Zelfs als hij stil onhoorbaar/sluipt, is hij rebels, is hij/de Zwijger die betekenissen/ in zijn mond ontwerpt’. De term ‘Einzelgänger’ valt niet in deze gedichten maar we lezen varianten erop zoals heremiet, kluizenaar, pelgrim, Zwijger (met hoofdletter), sjamaan (van wie de dichter de bezwerende allures overneemt: ‘De dichter is (…)/sjamaan in zijn verhaal’). Woorden die verwijzen naar de onmaatschappelijke, geïsoleerde positie van de dichter. Is dit isolement gewild? Of wordt dit isolement opdrongen?

De nieuwe publicatie van Philippe Cailliau verzamelt gedichten geschreven tussen 2016-2019. De eerste cyclus van ‘Omtrek van water’ had op zich al een dichtbundel kunnen zijn en vormt dan ook de hoofdmoot van het geheel. Deze reeks kreeg de titel ‘Gulzig water’ mee. Wat in mij een gevoel van overdaad oproept. Het is inderdaad zo dat in deze gedichten Philippe de taalturbines rusteloos doet stampen. De taal gaat vrijuit zijn loop: een stroom van associaties wordt op gang gebracht. De lezer wordt verwacht mee in te schepen.

En net zoals het woord ‘omtrek’, overstelpt het woord ‘water’ in hoogte en in breedte het lexicon. Het woord wordt maximaal aan allerlei betekenissen uitbesteed. Op vele fronten: als metafoor, als symboliek, als archetype en in al zijn concreetheid.

Wat het water oproept: het prenatale (een moeder, of de herinnering aan de moeder, het openbrekende vruchtwater rijst her en der op), het fertiele, het vitale, het erotische. Water ook in filosofische zin. We komen in de buurt van het overbekende panta rhei van Heraclitus. ‘Men kan niet tweemaal in dezelfde rivier stappen, want steeds zal er ander water stromen.’ Twee versregels uit de cyclus hebben iets van een variatie op deze uitspraak: ‘Niets komt terug en alles blijft’ en ‘Waarom heeft water ieder uur een andere kleur, een nieuwe geur, waarom verschuift/in elk gezicht een nieuwe rimpelkaart’. Waarmee we meteen vaststellen dat de thematiek van de tijd deze gedichten kenmerkt. Het water stroomt, de tijd vliedt. Op het water varen boten stroomopwaarts mee: ‘schepen met herinneringen in/ streng gevulde ruimen’. Thematiek die de poëzie eigen is. Het is eigen aan de literatuur. Eigen aan onze menselijkheid.

Kortom: een breed veld aan lezingen of moet ik zeggen een groot watervlak aan lezingen, benaderingen en mogelijkheden wordt ons aangeboden. Ik ga dit alles niet uitgraven. Ik sta even stil bij wat mij opviel.

Op het eerste gezicht lijken deze gedichten een positief verhaal te vertellen. Er is zelfs een gedicht, ‘De geur tegenover’, waarin we opvrolijkende wellust herkennen en dat van een opvallende eenvoud is (op ‘eenvoud’ kom ik straks nog terug): ‘Een dame. Ruikt naar wassend water./Blijvend verdampt. Zij geurt naar mos.’ Ook de zoektocht die de dichter onderneemt is tegemoetkomend: ‘Het gaat erom / te weten wat het water weet.’ Hij voegt de daad bij het woord (en de daad in het gedicht is het woord). ‘Hij wil in huizen gluren, binnen zijn/ en weten wat water is. Weten/waar binnen is en waar er wordt/ gezwommen.’ De dichter beseft dat hij bij die queeste, die ook een queeste is naar een intact blijvend begin, alleen over spraak beschikt. Het zijn de lippen die beginnen./Wat water voelen kan.' Er wordt gehoopt op ‘Een taal die water is/en rust.’ Dit lezen we in gedicht die de lof zingt van het Limburgs: ‘Voilà, hier zweeft/het oude Nederlands der Hooglanden./Aquarel rollen de klanken in de mond.

Maar ik stel vast dat dit alles nooit met extreme overmoed gebeurt. Er is iets dat afremt, iets dat wordt afgeremd, iets dat wordt bevraagd. De dichter is een ‘Spreker in dundruk’ – aldus de titel van een gedicht. In dit gedicht luidt de eerste strofe: ‘Dan, van bezwering naar bezwering,/van minzame zinnen naar verbale drift,/schichtig, het zoeklicht in de mond/holt een hinkend woord voorbij.’ Het woord hinkt. We weten al dat de betekenis ervan niet valt samen te vatten. Elders in het gedicht stelt hij zijn typoscript als ‘zijn blad vol blunders’ voor – alweer het échec. De dichter stelt zichzelf in vraag. ‘Vragen beslaan regels en regels blijven//onze vragen’. Er wordt vastgesteld dat er een ‘een stroom van hoopvolle vragen’ zijn. Waar er vragen zijn is er bestaan. Dat stemt hoopvol: antwoorden mogen uitblijven – het zijn de twijfels, de raadsels die overblijven. En waar geen leven is wordt het boek der Vragen afgesloten.

De beweging in deze gedichten is er een van deel en tegendeel. Van tegenspraak en tegenbeeld. Een soort dialectiek à la Heraclitus (alweer) laat zich hier merken. De dialectiek die als bewegingstaal uitvalt, die het Boeddhistische Levenswiel draaiende houdt. De reeks is niet harmonieus, ze is conflictueus. We noteren momenten van al genoemde regeneratie en momenten van degeneratie. Veel gedichten leggen een existentiële problematiek voor. ‘Ontreddering’ heet een gedicht. Vanaf het eerste gedicht valt in de eerste strofe het woord ‘leed’. De dichter voelt zich een stamboomwees: ’in vraagtekens/wordt angst gestreken.’ Die verweesdheid wordt elders als volgt benadrukt: ‘Een wees, een wees die niemand ziet, alleen zijn is alleen: een waterwees, een onderzeese/stiltestorm.’ Mogen we hier de ‘Einzelgänger’ in herkennen?

Wat het water bedreigt, is ‘droogte’. Dehydratie doet de grens inkrimpen. Het is iets waar we als mens niet omheen kunnen. Geen enkel water is daarvoor te diep: elkeen/leert leven met zijn klemmen’. ‘Nooit meer is hij//De man die bij de bron/probeert te blijven, wiens handen zonder water zijn (…). In het eerste, blijkbaar programmatisch uitvallende gedicht stond het al: ‘Niets gaat terug en niets is ongewild,/ Uiteindelijk wordt alles lichte as.’ Alles wordt oud: het woord ‘oud’ laat zich verschillende keren in de cyclus horen. ’Stilaan zal hoge leeftijd openklappen’.

Fascinerend in deze reeks gedichten vond ik het motief van de huid. Het wordt aan het motief van het huis gekoppeld. De huid is een huis: ‘Dit huis met/ vezels zijn huis’. Het lichaam dus, het lijf -‘eigene’. Een lichaam bestaat grotendeels uit water.’Onder de huid laten we meersen/achter.’ En het lichaam heeft een binnen en een buiten. ‘Zijn natte huid draait buitenwaarts,/ zijn twijfels keren steeds naar binnen.’ Binnen en buiten: het wordt voortdurend en dialectisch uitgespeeld.

Zo zijn er nogal wat glimpen van stramienen in de kanalen van dit subtiele, meervoudige taalbouwwerk op te vissen. Bijvoorbeeld: de handen. Soms worden ze in symbiose met het water als ‘geschubde handen’ omschreven. De hand waarmee geschreven wordt: ‘De hand die met de vingers roept.’ Of het zijn welwillende, beschermende handen: ‘Het gaat erom het water veilig in de kommen van de handen vast te houden.’ Handen zijn een teken van leven: ze grijpen vast, ze grijpen zich vast - ‘de hand die alles van de toekomst/in de hand heeft.// Zo grijpen wij het leven.’ Als handen dood zijn (was worden) dan laten ze los: ‘Zo wordt, met wassen hand, /het boek der Vragen afgesloten/ Ontglipt ook het ontglipte.’

We kunnen er niet van uit, deze gedichten bewijzen het: poëzie is complex en van complexiteit maakt poëzie een punt – het is haar norm. En de eenvoud dan, zult u me vragen. Uiteraard wordt die nagestreefd. Maar in poëzie is de textuur van de eenvoud nooit simpel. Het volstaat om Roland Jooris te citeren: ‘Eenvoud is gedepouilleerde complexiteit’. Het betreft een eenvoud die gelaagd blijft.

Die complexiteit (onder meer van idiomatische aard) is het wezenlijke kenmerk van de poëzie. Het maakt er het lichamelijke gestel van uit. Een constitutie die de vorm heeft aangenomen van een stem. In het prachtige openingsgedicht ‘De stem’ van de tweede cyclus ‘Niets is argeloos’ lezen we het zwart op wit: ‘Zijn gelijk is nergens.//Is zijn stem meteen/zijn lichaamstaal’. En in deze cyclus laat de stem onder meer zijn verontwaardiging horen. Gelegenheidsgedichten noemt Philippe deze gedichten. We lezen gedichten die de concentratiekampen in herinnering brengen, die de aanslag op 22/03 thematiseren. Arcadisch Oostende wordt geëvoceerd. En er is een ‘lofzang op het overleven’. Goedkoop zijn deze gelegenheidsgedichten absoluut niet. Hun kern blijft meerduidig. Complex.

Ik heb hier even over de bundel geaaid. Het is nu aan de lezer om er een eigen verhaal van te maken. Cailliau mag dan in zijn gedichten spreken vanuit een eigen en eigenzinnig (maatschappelijk als ‘raar’ omschreven) gezichtspunt, zijn poëzie blijft van deze wereld want de taal is van deze wereld.

En wat met het lezen van poëzie? Hoe moet je poëzie lezen? De vraag wordt me vaak gesteld. Alsof er een recept zou voor zijn. Mijn antwoord daarop stelt meestal teleur omdat men denkt dat het boutade is. Ik antwoord namelijk: ‘poëzie moet je niet lezen: je moet herlezen en blijven herlezen.’ Elk gedicht blijft een inwijding. Ik parafraseer hiermee wat Paul Celan ooit in een memorabele brief aan zijn dokter schreef: ‘Lesen Sie! Immerzu nur Lesen: das Verständnis kommt von selbst.’’Lees! Herlees: het begrip komt vanzelf’. In poëzie schakel je niets uit, je schakelt alles in: intuïtie en intellect, tastzin, oog en oor, beschouwing, emotie, geheugen en wat nog meer. De integratie van dit alles maakt nu net de al genoemde complexiteit van de poëzie uit.

Wat poëzie ook moge zijn: het beroept zich op het menselijke. De poëzie van Philippe Cailliau betracht dialoog. Lezer, u staat dus niet alleen als u deze bundel ter hand zult nemen: wie leest en herleest zal de stem van de dichter in zich kunnen laten resoneren. Ik wens u bij de lectuur van deze gedichten een succesvolle… waterdoop.

© Alain Delmotte

07 maart 2020


(Tevens verschenen op 11 maart 2020 op/in De Schaal van Digtherhttps://digther.blogspot.com/2020/03/een-groot-watervlak-aan-lezingen.html . Titel: Een groot watervlak aan lezingen )


Persbericht

Presentatie dichtbundel “Omtrek van water”

van Philippe Cailliau

Zaterdagmiddag 7 maart 2020 om 14u30 presenteert uitgeverij Kleinood & Grootzeer de nieuwe dichtbundel “Omtrek van water” van Philippe Cailliau in zaal Forum van de bibliotheek Kris Lambert, Wellingtonstraat 7, 8400 Oostende.

Bart Plasschaert, schepen bevoegd voor cultuur te Oostende en Gerrit Westerveld, uitgever, heten het publiek welkom en houden de bundel ten doop. Dichter en criticus Alain Delmotte zal de bundel inleiden en Philippe Cailliau draagt enkele gedichten voor.

Na de voorstelling is er gelegenheid om van gedachten te wisselen en het glas te heffen. De dichter is graag bereid om een persoonlijke opdracht in de bundel te schrijven.

De eerste druk van de dichtbundel verschijnt in een oplage van 100 genummerde en door de auteur gesigneerde exemplaren. De bundel kost 18 euro en is ter plaatse te bekomen of te bestellen via e-mail of de website van de uitgeverij Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.  of  www.kleinood-en-groot-zeer.com .  ISBN/EAN: 978-90-76644-95-0.

Philippe Cailliau publiceerde in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw een zevental dichtbundels die toen hun thuis vonden in de hermetische poëzie. Maar dan kwam een hele reeks gezondheidsproblemen. Aan de lange “poëzie”-stilte kwam pas een eind na 2011, toen Cailliau weer voldoende krachten had verzameld voor een tweede creatieve adem. In 2013 verscheen “Het boek nul”, dat een door- en herstart betekende, en een poëtische afrekening was met diverse verschijningsvormen van pijn, ondergaan tijdens de vele operaties en revalidaties van de voorbije jaren. Al in 2014 volgde, bij dezelfde uitgeverij Kleinood & Grootzeer te Bergen op Zoom, de bundel “Niets verloren”, die een breder spectrum aan thema’s aftastte: jeugd, onzekerheid en twijfel, schijn, dood, de zin van het bestaan … Twee jaar later publiceerde Cailliau zijn volgende bundel: “Tot de stenen wortel schieten”. De “Tot” in de titel drukt de niet aflatende schrijfwil van de auteur uit.

Steeds belangrijker in de zegging en het woordgebruik worden de ritmiek, het klankbeeld en rijkdom aan beelden en metaforen, en niet het minst de muzikale cadans in het gedicht, die samen van de lyriek van deze dichter een bezwerende levens- en schrijfdaad maken. De poëzie is geëvolueerd van hermetisch en experimenteel naar beheerst en introspectief, maar ze blijft beeldrijk, associatief, uitnodigend, kleurrijk.

En nu, in 2020, 45 jaar na zijn debuut, publiceert Philippe Cailliau zijn elfde bundel: “Omtrek van water”. Het is zijn vierde bij uitgeverij Kleinood & Grootzeer. Zoals in de titel wordt gesuggereerd, is water in diverse functies en verschijningsvormen het centrale gegeven. Cailliaus watergedichten uit deze bundel staan vol symboliek, metaforen, personificaties. “Omtrek van water” kan worden gezien als een ode aan het leven, dat evenwel zichtbare en onzichtbare grenzen kent. Het is het water dat ons toelaat te leven en te groeien, het is het water waaruit wij bestaan. Het is het water van rivieren en zeeën, het is het water dat alles laat bewegen. Water lijkt oneindig, maar is niet grenzeloos en heeft dus een omtrek. Alles wat naar leven verwijst, draagt in zich de tekenen van het tegendeel. En toch: heeft water überhaupt een (tastbare) omtrek? Water is niet mysterieus, maar de omtrek van water is dat wél.

Het waterhoofdstuk Gulzig het water beslaat met 25 gedichten het belangrijkste deel van de bundel. Dan volgt het hoofdstuk Niets is argeloos met 8 gedichten die thematisch losstaan van Gulzig het water en die in de periode 2016-2019 ontstonden naar aanleiding van gebeurtenissen en evenementen. Thematisch en poëticaal zijn ze allemaal wel typische Cailliaugedichten. De bundel wordt afgesloten met de cyclus Topografie van de stilte: 6 gedichten die de stilte en haar vaak sacrale karakter onderstrepen.

Gerrit Westerveld, uitgever, 2020

Kleinood & Grootzeer

Kon. Wilhelminastraat 46

4615JB Bergen op Zoom

Tel. (0031) (0)164 240049

Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

www.kleinood-en-grootzeer.com

 



2016

Toespraak bij de presentatie van Tot de stenen wortel schieten van Philippe Cailliau door Paul Rigolle, Oostende, 24 september 2016



Beste vrienden,
Vrienden van Philippe en vrienden van het poëtisch woord,

Vandaag mag ik jullie hier, in deze mooie Stad der Metaforen, welkom heten op dit intiem poëtisch feestje. Want dat, beste vrienden, is het wel degelijk. We zijn hier vanmiddag bijeen om het woord te vieren. Het ongebreideld, krakkemikkig en eigenzinnig woord… Maar vooral ook Het woord dat zich nooit ofte nimmer laat kisten. Bovendien is de bundel Tot de stenen wortel schieten die we deze namiddag onder het fraaie daglicht van Oostende mogen houden, de tiende van Philippe Cailliau die meteen ook veertig jaar dichterschap markeert. Wat maakt dat deze inleiding stiekem ook een soort vermomd en ongegeneerd laudatio mag worden.

Zelf leerde ik Philippe Cailliau kennen in het gezegende jaar 1980 op een of andere Yang-bijeenkomst. Beiden hadden we toen immers een bundel in de bekende Yang Poëzie Reeks, reeks die we trouwens begin dit jaar met de nodige luister in Harelbeke mochten herdenken. Er zijn blijkbaar redenen genoeg om te vieren, dit jaar. Toen al, in 1980, was Philippe een buitenbeentje. De vakjesmensen stopten hem graag in het kastje van de neo-experimentelen. Zijn poëzie werd hermetisch genoemd. Zijn lang haar van toen deed hem van ver een beetje lijken op de jonge Jotie ’t Hooft die helaas een drietal jaar eerder was overleden. Enfin, het lange grijze muizenhaar van vandaag was bij Philippe toen in elk geval nog lang niet in zicht. Daarna zou het meer dan dertig jaar duren voor ik hem in april 2013 in Sint-Genesius-Rode opnieuw in live-versie mocht tegenkomen. En dat bij de voorstelling van Het boek nul, de bundel waarmee hij plots weer volop van zich liet horen.

Veertig jaar

Veertig jaar dichterschap. Het is niet niks. Tien bundels in veertig jaar… Is dat veel? Is dat  weinig? Laten we het antwoord maar in het midden houden. In de wetenschap dat kleine oeuvres vaak niet de minste zijn. Toch kunnen we er niet omheen dat er na zijn debuut als dichter ook bij Philippe Cailliau lange periodes van stilte zijn geweest. Gedebuteerd in de jaren zeventig van de vorige eeuw onderbrak Philippe na de publicatie van Compagnie van de Internationale Amnestie in 1982, over een periode van dertig jaar, slechts twee keer het stilzwijgen. In 1997 verscheen Randstad living - Impressies van een slaapstad en in 2007 dook hij opnieuw op met Zwijgboek. In 2013 kwam hij na een nieuwe stilte met  de bundel Het boek Nul  opnieuw boven water. En niet zomaar, maar loud & clear! Waar het voor de dichter op stond moesten we weten! Een jaar later, in 2014, was er al een opvolger. Meer dan sprekend met een steenzeefstem trok Cailliau in Niets verloren zijn hervonden poëtisch register nog wijd en weidser open. De bundel die ik hier vandaag mag voorstellen komt dus in geen geval uit de lucht vallen... Dat doen dichtbundels namelijk zelden. Toch mag de dichterlijke doorstart van Philippe Cailliau een half wonder heten. Zelf meende hij na veel gezondheidsperikelen en een pak operaties, dat hij met Zwijgboek alles gezegd had en dat hij daarna voorgoed zou zwijgen.

In Het boek nul, de eerste bundel van zijn tweede periode verwoordt de dichter dan ook in hoofdzaak de jaren van pijn en lijden. Schrijnende gedichten over ‘het levensgevaar waaraan hij lijdt’. ‘Pijn is met geen braille te beschrijven,’ stond er in het gedicht Woordenboekenallooi. Niets verloren uit 2014 was, en is, een gelaagde én geslaagde bundel die bevestigde dat hij als dichter helemaal terug was en poëtisch weer op krachten was gekomen.
En nu is er, pas twee jaar later, alweer een derde Kleinood- en Grootzeer-bundel die ruimer nog en breedvoeriger dan alle vorige de registers van het leven en van het bestaan exploreert. Tot de stenen wortel schieten is de titel. Een prachtig lijvig én tezelfdertijd eigengereid ding is het geworden dat niet minder dan 57 gedichten bevat. Je mag dus met een gerust gemoed zeggen dat de dichter Calliau met de jaren niet alleen beter maar ook veel productiever wordt.

De gedichten in de bundel zijn min of meer thematisch ondergebacht in vier afdelingen.
Stapvoets levenverzamelt gedichten die nogal divers en diffuus te noemen zijn. De aloude poëtische thema’s met de hoofdletters Liefde, Hoop, Chaos, Taal en Identiteit komen hierbij ruimschoots aan bod. De geur van taal onderzoekt, kan het anders, de mogelijkheden en onmogelijkheden van de taal en communicatie. De twee laatste afdelingen Geklemd vanbinnen en vanboven enWonen in een reistas die de bundel afsluiten bevatten eerder autobiografische en vaak hoog-persoonlijke gedichten. In de slotafdeling Wonen in een reistas neemt de dichter in een breed gebaar afscheid van Brussel om zichzelf terug te vinden of beter nog, zichzelf opnieuw uit te vinden in het Oostende van vandaag.

Tot de stenen wortel schieten, dus. De ‘Tot’ in de titel drukt de hernieuwde en niet aflatende wil tot schrijven van de dichter uit. De impasse die hij dwingend en pregnant wist te verwoorden in Zwijgboek en vooral in Het boek nul, is voorbij. Hij zal creatief actief zijn tot de stenen wortel schieten.

Plakken

Mensen die een nogal eenduidige lezing van poëzie plegen aan te hangen zullen aan de nieuwe bundel flink bedrogen uitkomen.  Zoals elke goeie dichter zet Philippe Cailliau de lezer regelmatig op het verkeerde been. Deze dichter is te oud geworden om nog iets of iemand te ontzien. En zeker zichzelf niet. Experiment, taalspel, contemplatie, filosofisch getinte mededelingen… Het geeft aan deze poëzie wat ik in een bui van milde inschatting een grensoverschrijdend cachet zou willen noemen. Meer dan geschreven zijn deze gedichten gegrift, gekrast, geënt… Krassen in de ziel en het lijf, zijn het. Levensgrote tekens van wat overwonnen kan worden. Grote breedvoerige kanttekeningen bij het leven… 
 
De taal en de klankrijkdom wordt ondanks het feit dat de meeste gedichten lang uitvallen strak volgehouden tot op het einde. De cadans en de kleur van de stem van de dichter is voelbaar in elk gedicht. Het maakt van deze poëzie poëzie die net iets meer te bieden heeft dan wat de doordeweekse huis-, tuin- en ingewandenpoëzie voor ons in petto heeft. Poëzie ook die veraf staat van het estetisch fluwelige dat tegenwoordig in de Vlaamse en Nederlandse poëzie af en toe wel heel erg bon ton heet te zijn.
Dit is poëzie voor het intellect, voor de net zo vaak voelende als denkende mens, ik zou durven zeggen dit is poëzie voor de weldenkende mens. Niet de makkelijkste gedichten zijn het maar is poëzie van enig niveau überhaupt wel ‘gemakkelijk’ te noemen.
Met een dichter wiens werk je om literair-technische en kwalitatieve redenen sterk waardeert, moet je meegaan, vind ik. Moet je bereidheid tonen. Moet je durven meegaan. In het tweede gedicht ‘De stad en ik’ uit de Brussel-cyclus lees je letterlijk:
‘Dit blad/met uitgesproken nervatuur van rusteloze/woordendrang blijft plakken aan je huid.’ En dit is nu net wat de gedichten in deze bundel weten te doen: ze blijven plakken aan je huid.

Belangrijke elementen op weg naar dat beklijvende eindresultaat zijn de volheid van de zegging en vooral ook de opvallende klankrijkdom. Veel gedichten uit de bundel doen op het eerste zicht prozaïsch aan maar wie ze luidop voor zichzelf leest ontdekt een ritmische cadans als die van een trein die voor een keer zonder oponthoud van Brussel naar Oostende dendert. Er steekt een soort melodische dreun in veel van deze gedichten. Onwillekeurig moest ik bij lezing regelmatig aan de poëzie van Hughues C. Pernath denken. Communicatieruis 1 en 2 uit de afdeling ‘De geur van taal’ zijn daar goede voorbeelden van.
 
‘Nu morsig / gestotter de schilder en schrijver bereikt.
Als hopen en grijnzen en wachten uiteindelijk
proberen met stemmen verhalen te vormen:

slechts monden die stamelen, geven en groeien.
Of iemand wat zegt, weet niemand die luistert,
weet niemand die spreekt.’

Het belang van de klank in deze gedichten! Het is een stelregel van de dichter Cailliau dat gedichten in de eerste plaats goed moeten klinken. Of ze dat willen of niet. De bijzondere cyclus ‘Beheers de maskerade’ ontstond toen de dichter bleef haperen bij allerhande werkwoorden die begonnen met ‘ver’. Vergeten, vervoegen, verliezen, vergaan, verdedigen, verkiezen, verdoemen… De zes gedichten uit deze korte cyclus hebben een dwingende en bezwerende toon en vatten een dialoog aan met de lezer. Ze gaan erom dat iedereen wel eens een maskerade opzet en dat je pas in leven blijft als je ook bepaalde dingen voor jezelf durft te houden. Het is geen toeval dat we hier aan Ensor denken. De gedichten uit ‘Beheers de maskerade’ vormen in zijn geheel een ritmisch kloppende keelzang alsof je toverformules uitspreekt. Een ander voorbeeld van de taal en de klankrijkdom van Cailliau vind ik in het uitstekende gedicht ‘Ik weet je niet’ dat mijn inziens om meer dan een reden een ‘echte Cailliau’ kan worden genoemd.

Ter illustratie lees ik het gedicht integraal:
 
Ik weet je niet
 
Ik ken je, ik ben je niet. Ik weet je niet.
Zoals een noodgeval geen loos alarm is,
zoals een middelpunt geen omtrek heeft.
Ik ken je niet, ik ben je niet, ik heb je niet
bij naam genoemd. Onuitgesproken ben
je in je lijf een borrelende, hete schaal.
 
Ik ken je als een geurig boek, een bundel
vellen vol met inkt en poëzie, vol uitgestrekt
verlangen en verdriet. Omdat je zo voornaam
en mysterieus ligt in mijn hand, omdat
de letters samen dansen in mijn ongerijmd
verhaal, ben jij, de codex van mijn schriftfragment,
ben jij, steeds elke kaft opnieuw, mijn hoop, mijn
kunde en mijn onkunde, mijn wanhoop
in mijn bangste en vernietigendste dag.
 

Na duizend honderd pagina’s heeft het

papieren leven toch wat vat op jou, het oude
evenwicht. Ik weet je niet. Ik ben je niet, wel
ben je als een ongeijkt sextant, een onvol
vat van tegenstellingen in wilde groei.
 
Ik ben je niet, ik ken je als een bundel van
verlangens en een trots verdriet. Ik ken je
niet, maar overal word ik herkend. De kwaaie
cent, de ergernis van een geleende taal,
een biologisch evenwicht dat ik niet ben.
 
Er zit niet enkel inhoudelijk visie en vista in de gedichten uit Tot de stenen spreken. Stilistisch is Philippe Cailliau een dichter die gretig gebruik maakt van het hele arsenaal aan mogelijkheden die de taal te bieden heeft. Zelfs nu, na al die jaren, schuwt Calliau hier en daar het experiment niet. Het verhoogt de kleur en de gelaagdheid van zijn bundels. In een bizarre opwelling herneemt hij bijvoorbeeld een oud gedicht en laat er de hedendaagse tijd zijn ding mee doen. Zo stopt hij ‘Lied van lief en lafenis’ uit zijn vroege bundel Wedersamenstelling zonder gêne in de Google-translate-machinerie. Hij vertaalt het gedicht naar het Frans en dan terug naar het Nederlands om het ten slotte met aanwending van de tekenset Wingdings om te zetten in een grafisch portret. Dit gedicht, door Renaat Ramon omschreven als een drietrapstransformatie, siert trouwens ook de kaft van de bundel. Een ander merkwaardig gedicht is Kunda dat het brabbeltaaltje evoceert waarmee soldaten in 14-18 zich moesten behelpen om elkaar verstaanbaar te maken. Zo krijgen veel gedichten dubbele bodems die zich niet meteen prijsgeven. Het gedicht met de titel die je eerst als ‘er na’ leest krijgt een andere betekenis als je weet dat ‘Erna’ ook de voornaam van de moeder van de dichter is. Een constante in de gedichten van Cailliau is ook de aanwezigheid  van duidelijke structuren. Het aanbrengen van een verzenschema, dat varieert  volgens het gedicht, behoedt de dichter, naar hij zelf zegt, voor de totale chaos.
De strakke structuur belet evenwel niet dat er in Tot de stenen wortel schieten heel wat variatie steekt. Er zijn vooral  lange, brede gedichten wat niet uitsluit dat hij met het drieluik ‘Beken wat angstig is’ ook drie steltlopers à la Jan Arends heeft opgenomen. Er is ‘Letters schrijven met zwarte inkt’, een Achterberg-hommage die vrijelijk put uit het werk van deze Nederlandse reus. Er zijn zelfs sleutelgedichten denk ik. Misschien is ‘Een vlies in zijn gedachten’ er daar eentje van:

Eronder spreekt de mens een nieuwe
mens, een taal steeds weer opnieuw
die witter klinkt dan wat daarboven
witter was.

Opvallend ook doorheen deze bundel is het aanwenden van de imperatief, de gebiedende wijs. Andere  gedichten zoals ‘Ongeschreven, ongehoord’ doen dan weer klassiek aan.  De mooie, intense passages wisselen elkaar in deze bundel af. In ‘Eros neemt mij mee’ klinkt het:

We slapen in zijn afgelegde vleugels,
zijn blik vertedert en verteert.
De nerven van de bank wijzen naar
eeuwigheid, de geur van was en is en zal.
 

Oostende
 
Zoals jullie weten mag Philippe Cailliau zich sinds april van verleden jaar officieel volbloed Oostendenaar noemen. De verhuis heeft niet enkel fysiek maar ook mentaal wel degelijk zijn impact. Dat vertaalt zich meteen ook in zijn gedichten. In de slotcyclus ‘Wonen in een reistas’ neemt hij als dichter afscheid van Brussel om zijn, zegmaar blijde intrede te maken in Oostende. ‘Mijn vlot wordt vanaf heden elders afgemeerd’ staat er in het 2° gedicht van de cyclus Brussel. In zijn afscheid schuwt hij zelfs de nodige theatraliteit niet.

Nu trek ik uit: mijn Brusselbroek. Ik scheer mijn
Brusselbaard en kam mijn Brusselaar.
Met zestig is de glans eraf. En als
ik borsten heb, beginnen ze
te bibberen. Met billen
bloot zwem ik naar de
Verbrande Brug, en
weg, voorgoed,
ben
ik
 
De verhuis van Brussel naar Oostende is voor de dichter als een groot en breed gebaar. Wat hoopt de dichter hier te vinden? In elk geval komt ‘de letterlijke verplaatsing’ zijn poëzie ten goede. De slotcyclus van de bundel ‘Oostende. North Seascape’ bestaat – als een zang die wild gebaart - uit tien imponerende gedichten. Als een zang die wild gebaart pakt hij Oostende in en laat zichzelf op zijn beurt ook graag door Oostende inpakken.

Een stad als overlevingskunst: hier ben ik,
warm en wetend nog, wachtend
op het helen van de weemoed
.’
(…)
syllabe na syllabe wordt
de woordenmens ontbeend. Hij zoekt,
hij twijfelt aan het opbod van zijn spraak.
Geheimen bergt hij op alsof het leugens zijn.”

De stad Oostende is voor de dichter een ware metafoor geworden. Hij heeft in Oostende – de mozaiek der mozaieken - zijn nieuwe poëtische ader gevonden en put rijkelijk uit de dingen en dagen die hem hier als een geschenk in handen zijn gevallen. Tersluiks smokkelt hij zelfs het West-Vlaams in zijn gedichten binnen en wie goed toekijkt kan in deze gedichten aan close reading doen. Joseph Roth en het interbellum zijn aanwezig. Stefan Zweig. Een steen refereert naar Einstein en een jong konijn naar Irmgard Keun.

Tot de stenen wortel schieten is een titel die zijn doel niet voorbij schiet. Ondanks alles, en indien hij van het grootste onheil gespaard mag blijven, zal Philippe Cailliau creatief actief zijn tot de stenen wortel schieten. Het schrijven gaat mij gemakkelijker af, zei hij mij laatst. Ik kan mij weer de nodige zelfdiscipline opleggen en beleef opnieuw veel plezier aan het schrijven. Jarenlang heb ik de zin ervan niet meer ingezien. Nu kan ik niet meer zonder.
 
Met het uitpuren van zijn persoonlijke problematiek weet de dichter een universele tint te geven aan zijn poëzie. Niet toevallig staat er vooraan in deze bundel naast een motto van Anna Achmatova ook eentje van Marina Tsvetajeva.

‘Maar als u geen hout meer hebt voor uw fornuis?
Een dichter heeft altijd een voorraad in huis
Van woorden die vuur evenaren.’

Dat vuur en deze woorden, Philippe, wens ik je nog vele jaren. Hier en overal elders. Tot de stenen wortel schieten, mag je doorgaan. Met het schrijven van poëzie, jouw poëzie. Een poëzie, rijk aan het leven, illusieloos… Zonder begoochelingen… Winst makend uit verlies. De pijn sublimerend, en bij uitbreiding het hele menselijke bestaan sublimerend in poëzie. Goeie poëzie. Poëzie die er toe doet. Mijn gelukwensen Philippe met jouw nieuwe bundel.
 
Rest mij tot slot ook nog even warm hulde te brengen aan de schat van een uitgever die Gerrit Westerveld heet en die er in slaagt om van het grote zeer van elke dichter die hij uitgeeft telkens weer een kleinood te maken.
En jullie, vrienden van de poëzie, ik twijfel er niet aan dat jullie straks – een voor een – deze mooie nieuwe bundel met jullie zullen meenemen en nog lang zullen genieten van dit nieuw openklappend luikje van het poëtisch universum van de dichter genaamd Philippe Cailliau.

© Paul Rigolle


(Oostende, zaterdag 24 september 2016)
 
Philippe Cailliau, Tot de stenen wortel schieten, Bergen op Zoom, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, 2016, 72 pagina's, 16 €. ISBN/EAN 978-90-76644-77-0
http://www.philippecailliau.com

 





Persbericht
 
Presentatie dichtbundel “Tot de stenen wortel schieten” 
van Philippe Cailliau
 
Zaterdagmiddag 24 september 2016 om 14.00 uur presenteert uitgeverij Kleinood & Grootzeer de nieuwe dichtbundel “Tot de stenen wortel schieten” van Philippe Cailliau in zaal Forum van de bibliotheek Kris Lambert, Wellingtonstraat 7, 8400 Oostende.
 
Bart Plasschaert, schepen bevoegd voor cultuur te Oostende en Gerrit Westerveld, uitgever, heten het publiek welkom en houden de bundel ten doop. Dichter Paul Rigolle (Poëzieprijs van de stad Oostende 1998) zal de bundel inleiden en Philippe Cailliau draagt enkele gedichten voor.
Na de voorstelling is er gelegenheid om van gedachten te wisselen en het glas te heffen. De dichter is graag bereid om een persoonlijke opdracht in de bundel te schrijven.
 
De eerste druk van de dichtbundel verschijnt in een oplage van 100 genummerde en door de auteur gesigneerde exemplaren. De bundel kost 16 euro en is ter plaatse te bekomen of te bestellen via de website van de uitgeverij. www.kleinood-en-grootzeer.com .  ISBN/EAN: 978-90-76644-79-0.
 
Philippe Cailliau publiceerde in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw een zevental dichtbundels die hun basis vonden in de hermetische poëtica. Toen werd het lange tijd stil: de dichter zat in een literaire impasse en had bovendien jarenlang gezondheidsproblemen. Moeizaam en traag vond hij zijn creatieve krachten terug. In 2013 werd de lange poëtische stilte uiteindelijk doorbroken met “Het boek nul”, dat zowel een (her)start van nul betekende, als een poëtische afrekening was met de diverse verschijningsvormen van pijn, ondergaan tijdens de vele operaties van de voorbije jaren. Al in 2014 volgde, bij dezelfde uitgeverij Kleinood & Grootzeer te Bergen op Zoom, de bundel “Niets verloren”, die een breder spectrum van thema’s exploreerde: jeugd, twijfel en onzekerheid, dood, werkelijkheid en illusie, de zingeving van het bestaan … .
 
En nu, in 2016, 41 jaar na zijn debuut, publiceert Philippe Cailliau zijn tiende bundel: “Tot de stenen wortel schieten”.  Het is de derde bundel op rij die grafisch verzorgd wordt door uitgever-graficus Gerrit Westerveld van Kleinood & Grootzeer. De “tot” in de titel drukt de niet aflatende wil tot schrijven van de dichter uit: de impasse is voorbij. De schrijver zal creatief actief zijn tot de stenen wortel schieten. Vanaf nu zal het positieve elan zijn literaire productie bepalen.
 
De gedichten in “Tot de stenen wortel schieten” zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is ook het ruimste en benadert verschijnselen als groei, agressie, liefde, hoop, chaos, identiteit en de existentiële vragen hierrond. Het is het gedeelte dat focust op de “condition humaine”. Dan volgen een korter hoofdstuk over taal, metataal, communicatie, fenomenen waarmee Philippe Cailliau al sedert zijn eerste bundels experimenteert, en een over oorlog en dood. De bundel wordt afgesloten met twee reeksen gedichten die in die zin autobiografisch zijn, dat ze ingaan op het feit dat de dichter, na tientallen jaren in het Brusselse te hebben gewoond, afscheid neemt van deze stad, en nu is gaan leven en schrijven in de kuststad Oostende – die hem geïnspireerd heeft tot een rijke en boeiende cyclus over zee en intensief (over)leven. Verhuizen, afscheid nemen, opnieuw beginnen, leven.
 
Steeds belangrijker in de prosodie worden de ritmiek, het klankbeeld en vooral de muzikale cadans in het gedicht, die van de lyriek van deze dichter een bezwerende levens- en schrijfdaad maken. De jongste poëzie van Philippe Cailliau is geëvolueerd van hermetisch en experimenteel naar beheerst en contemplatief, maar ze blijft beeldrijk, uitnodigend en kleurrijk. Renaat Ramon verwoordt het treffend, wanneer hij in zijn bespreking van “Niets verloren” (in De Geus, 2016/1) stelt: “Deze poëzie, hoewel eigenzinnig en geconcentreerd, is ogenschijnlijk van een onnadrukkelijke spontaneïteit”.
 
Gerrit Westerveld, uitgever, 2016
 
Kleinood & Grootzeer
Kon. Wilhelminastraat 46
4615JB Bergen op Zoom
Tel. (0031) (0)164 240049
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
http://www.kleinood-en-grootzeer.com
 






2014



Toespraak bij de presentatie van Niets verloren van
Philippe Cailliau door Frank Pollet, 25 september 2014

 
Inleidende bedenkingen
 
Goede avond dames en heren.
 
Philippe Cailliau en ik delen een verleden.
Nee, we hebben nooit samengewoond, we hebben nooit seks gehad. Althans
niet met elkaar. Maar we hebben, zeer lang gelden, bijvoorbeeld wel gedichten
gepubliceerd bij dezelfde tijdschriften. Voor de jonge gasten onder u: ik heb
het hier over de vorige eeuw, meer bepaald de jaren 1970 en 1980. Toen leefde
er een heel circuit aan literaire tijdschriften waarin jonge snaken zich als het
ware opwarmden voor het echte werk. Het werkte ook motiverend, want bij
elke publicatie ontving je een auteursexemplaar van het tijdschrift, en dat was
meegenomen, want als student met een krappe beurs moest je het aantal
abonnementen zoveel mogelijk beperken. In die tijdschriften kwam je steeds
dezelfde namen tegen. Een daarvan was de neo-experimenteel Phil Cailliau.
(Voor degenen die denken dat ik Philippes naam verkeerdelijk afkort: de man
schreef toen onder het pseudoniem Phil Cailliau.)
 
Philippe en ik delen dus een verleden van publicaties in dezelfde literaire
tijdschriften. En we hebben bundels gepubliceerd bij dezelfde uitgeverijen.
Dus liepen we elkaar wel eens tegen het lijf. Het eerste boekje dat ik van hem
kocht, in 1980, en dat hij keurig van een persoonlijke opdracht voorzag, heette
De leer van Etymon & Hoe meervoudig dit lieve lichaam. Het bleek zijn derde
bundel te zijn. Het boekje verscheen in de Yang Poëzie Reeks waar wel meer
fraai volk mooie bundels het licht liet zien. Roland Jooris, Marcel Van Maele,
Lucienne Stassaert, Wilfried Adams, Roel Richelieu Van Londersele, Eriek
Verpale, Joris Denoo. En Frank Pollet.
 
In 1981 stapte Phil Cailliau, die er toen nog uitzag als een voorbeeldige leraar
Nederlands, over naar de Nederlandse uitgeverij Wel waar hij de bundel
Wedersamenstelling publiceerde. Uitgeverij Wel, gevestigd in Bergen op
Zoom (onthoud die plaatsnaam!), was een heel mooi initiatief dat werk van
onder anderen Bert Bevers, Johanna Kruit, de betreurde Frans Mink, Bies Van
Ede, en Albert Hagenaars uitgaf. En vanaf 1983 ook diverse bundels van
Frank Pollet.
Uit die tijd dateert mijn eerste kennismaking met Phil Cailliau, ten huize van
Albert Hagenaars in Bergen op Zoom. Van die ontmoeting, meer dan 30 jaar
geleden, herinner ik me de gevolgen van overvloedige sambal in het eten, en
de man die mij fysiek schrik aanjoeg met zijn lange haar, ruige baard, en zijn
overvloedig rook- en drinkgedrag.
 
Van Phil Caillau verscheen in 1982 nog een kleiner boekje, Compagnie van de
Internationale Amnestie. En toen werd het op poëtisch vlak stil rond de man.
Vréselijk stil. Vijftien jaar stil. Phil Cailliau publiceerde enkel nog recensies.
De dichter leek uitgeschreven, de mens had huwelijksproblemen.
In 1997 dook Cailliau plotseling op met Randstad living, een boekje dat
verscheen naar aanleiding van 10 jaar project Gemeenschapscentrum De Zeyp
in Ganshoren. Volgens de inleiding moest de publicatie Cailliaus  ‘rentree in de
wereld van de poëzie’ inluiden. Phil heette nu Philippe. Maar veel meer dan
een kleine opleving, een tussendoortje, bleken deze 6 gedichten niet te zijn.
Want opnieuw werd het stil. Tien jaar stil. Philippe Cailliau had geen fut meer
om te schrijven. Hij moest al zijn energie investeren in het overwinnen van
vier hartaanvallen, in het vechten tegen darmproblemen en het recupereren
van diverse operaties.
 
En toch verscheen in 2007 een dichtbundel met de toepasselijke titel
Zwijgboek, ditmaal bij de kleine uitgeverij De Oostakkerse Cahiers, geleid
door Bert Bevers. Die gaf voordien werk uit van onder anderen Aleidis
Dierick. In mijn ogen is Zwijgboek verdienstelijk, maar niet meer dan dat. De
bundel bracht Philippe Cailliau wel weer onder de levenden. Zij het voor even
maar, want opnieuw werd het heel erg stil. De dichter wilde stoppen met
schrijven, ditmaal voorgoed.
 
6 jaar later was daar plotseling Het boek nul. Een klein boekje, maar een
behoorlijk belangrijke bundel in het oeuvre van de dichter. Hoewel het
formele aspect van deze poëzie opvallend belangrijk bleef, trad het facet
inhoud sterker op de voorgrond. De taalvirtuoos Cailliau had zijn
vormbeheersing aan een inhoudelijk grotere openheid gekoppeld, en dat
maakte de poëzie sowieso groter dan al zijn vorige werk.
 
Het boek nul verscheen in 2013 en dat zou je voor Cailliau het jáár nul kunnen
noemen. Wat voorbij was, had zijn plaats gekregen. Maar de dichter keek ook
naar wat er aan toekomst wachtte. En dat was niet zo’n makkelijke oefening
voor een man die onder andere vier hartaanvallen had overleefd, en elke dag
fysieke pijn lijdt. Philippe Cailliau is geen klager, maar kon blijkbaar toch niet
anders dan pijn omzetten in taal. Het zou oneerlijke poëzie hebben opgeleverd
had Philippe dat aspect uit zijn poëzie hebben verzwegen.
 
Het boek nul betekende niet alleen starting from scratch met een nieuwe
poëzie, het betekende voor de dichter de start van de samenwerking met een
nieuwe uitgever, Kleinood & Grootzeer, gevestigd in... Bergen op Zoom. Veel
dichters willen hun poëzie hoe dan ook in een zo groot mogelijke oplage
gedrukt zien. (Met als gevolg dat grote uitgevers wel eens spuuglelijke
poëziebundels op de markt brengen.) Kleinood & Grootzeer, het bedrijfje van
graficus Gerrit Westerveld, wil in de eerste plaats de poëzie zo mooi mogelijk
uitgegeven zien. Kleinschalig, bibliofiel verzorgd. Handgemaakt, zelfs. Zodat
elk gedicht optimaal tot zijn recht komt. En terecht. Is dat niet het ultieme
streven van een dichter?
 
Het is een goede zaak dat ook Philippes nieuwe bundel, Niets verloren, bij
Kleinood & Grootzeer verschijnt. En zoals de titel aangeeft, heeft Cailliau zijn
toekomst, en een zekere rust gevonden. Zijn wereld is ruimer geworden en er
schijnt weer licht in de duisternis.  Al is dat schijnen soms ook schijn. Niet
voor niets heeft de nieuwe bundel twee motto’s, waaronder eentje van Silvio
Berlusconi. Deze Italiaanse ‘dichter’ zei op 18 september vorig jaar in een
televisieboodschap: ‘Ik ben onschuldig, ik ben ab-so-luut onschuldig’ terwijl
de hele wereld beter wist. Het citaat verwijst naar een van de themata in
Philippe Cailliaus bundel, namelijk schijn en werkelijkheid. Berlusconi stond
op het moment van die uitspraak met volle overtuiging zijn eigen leugens te
geloven. Hij was zeker van zijn eigen waarheid. En dat is iets wat ook dichters,
met hun fanatieke drang naar het aanwenden van het juiste woord (met vaak
meerdere betekenissen) niet vreemd is. Lees maar, er staat niet wat er staat –
deze uitspraak van Martinus Nijhoff heeft de man zelf later herroepen door te
zeggen: ‘Ik heb dat niet gezegd, ik heb gezegd: lees maar, er staat niet
Waterstaat’. ‘Ik ben ab-so-luut onschuldig, weetjewel?’ Philippe Cailliau heeft
trouwens niet voor niets nog een tweede motto aan de bundel toegevoegd,
eentje van de dichter des vaderlands Charles Ducal: ‘Tot alles bereid is het
woord’.
 
Let dus op met het lezen van Philippe Cailliau, de Berlusconi van de Vlaamse
poëzie. Want zonder dat je ’t weet, beste lezer, steekt hij heel amicaal zijn
hand naar je uit, maar knijpt hij het volgende moment stevig in je ballen. Zo’n
bundel is Niets verloren.
 
Maar dat knijpen is dan wel een vorm van pose. Of zo je wil: het verbergen van
onzekerheid. Het typische verhaal van de grote mond en het kleine hartje.
Niets verloren is opgebouwd uit drie reeksen. De eerste, die als thema de
kindertijd heeft, bevat 9 gedichten. De middelste 17 en de derde 11. De
aantallen alleen al zou je symbolisch kunnen noemen, want het aantal
gedichten uit de bundel is ongeveer half zoveel als de levensverwachting die de
dichter zichzelf in jaren toemeet. De kindertijd loopt tot 2 x 9 = 18 jaar; de
volwassen periode 17 x 2 = 34 jaar verder, en als je die bij de eerste 18 optelt,
kom je uit op 52, exact de leeftijd dat Philippe om medische redenen met
pensioen is gesteld. De laatste reeks bevat 11 gedichten, wat dan een
voorspelling zou kunnen betekenen: de dichter die zichzelf na zijn 52ste, nog
11 x 2 = 22 jaar geeft. Over ironie gesproken.
 
Een van de meest belachelijke vragen die een lezer zich kan stellen is: wat
heeft de dichter daarmee bedoeld? Ik heb dus niet gevraagd aan Philippe of hij
deze structuur met die bedoeling heeft geëpibreerd. Maar er is de 1ste Wet van
Pollet – die zegt: ‘Het toeval is de goede dichter altijd gunstig, en de slechte
dichter altijd ongunstig gezind.’
 
Het openingsgedicht van de nieuwe bundel heet ‘Fase Geel’. En, dames en
heren, welke kleur had de cover van Philippes vorige bundel? Toeval, of een
ultieme uiting van coherentie?
 
Inhoudelijk bevat het nieuwe boek, in tegenstelling tot het vorige, heel wat
humor, zij het vaak humor met een zwart randje. In de eerste reeks,
bijvoorbeeld, eindigt het gedicht ‘Een brooddoos met verdriet’ op deze
versregels:
(...) Wat is
de kindertijd een meesterwerk van kleine hoofden
die, gevuld met zelfzucht en weetgierigheid, hun
wreedheid weten in te kleuren met omfloerst geweld.
Dit korte citaat legt meteen een aantal stilistische sterktes van de dichter
bloot: het dwingende ritme, de bijna aforistische regels, de verrassende
pointe.
 
Wanneer je op een zekerheid stoot, wordt die vaak de volgende regel al
ontkracht. Wanneer iets grappigs dreigt op te duiken, wordt het in de
volgende regels gefnuikt. De dichter weet zijn woorden te kiezen om heel veel
te relativeren, niet in het minst zichzelf. Zo schrijft hij in ‘Aanbod’:
Ik schenk je zelfs een klaplong die
al twee keer werd hersteld.
Dus buiten adem ben ik niet.
Of in ‘Wandelaar’:
Z’n eigen derde voetafdruk is hij, die
naast zijn schoenen loopt.
Ook qua enjambering kan Philippe zijn mannetje staan. In de opening van
‘Restauratie’, bijvoorbeeld, schrijft hij:
Op de kiezels van het grasveld liggen
man en vrouw gekleed in vrouw
en man elkaar te wezen.
Het is in deze bundel meer regel dan uitzondering: de dichter speelt continu
met de lezer zijn kloten. Zodat die misschien niet in de gaten heeft hoe
nostalgisch, hoe overgevoelig, hoe frêle deze poëzie eigenlijk wel is, hoe
kwetsbaar de dichter in en tussen de regels verscholen zit:
In ‘Kermis’ lees ik:
(...) Wie spreekt nu eindelijk de waarheid
waardoor we kunnen slapen soms, of vliegen
en denken aan de uitvaart van een oude vriend,
aan kort verdriet om een verloren teddybeer.
En in ‘Zonder kompas en blind’ staat:
(...) waar angst
is, klinkt geen noodsignaal, ligt
geen kompas.
En in het gedicht ‘Was jij erbij’ lees ik:
(...) Wat was ik blij
dat ik mijn bloed beleed en door het oog
kroop van een naald. (...)

Niet alleen de mens, maar ook de dichter Philippe Cailliau is meermaals door
het oog van een naald gekropen. We kunnen als lezer, als poëzieliefhebber,
alleen maar gelukkig zijn dat deze fijne dichter en dito mens, zichzelf én de
poëzie heeft teruggevonden. En dat hij voor zijn werk een uitgever heeft
gevonden die elk woord optimaal respecteert. Ik zou haast wensen dat
Philippe en ik niet alleen een verleden, maar ook op dat vlak een toekomst
zullen delen.
 
Dames en heren, van Niets verloren bestaan slechts 100 genummerde en
gesigneerde exemplaren. Ik ben de trotse bezitter van nummer 4. Voor die
andere exemplaren wordt het vechten. Ik wens u hierbij veel succes. Ten
aanval!
 
- Frank Pollet


(De tekst verscheen eveneens in: Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie, Mededelingen, jg. 12, nr. 237, 30 september 2014, pp. 5-8 = pdf- en papieren versie)






Persbericht

Presentatie dichtbundel “Niets verloren” van Philippe Cailliau


Donderdag 25 september 2014, om 20.30 uur, presenteert uitgeverij Kleinood & Grootzeer de nieuwe dichtbundel “Niets verloren” van Philippe Cailliau in Literair Café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, 2000 Antwerpen.
 
Uitgever Gerrit Westerveld, , dichter Frank Pollet en Philippe Cailliau houden de bundel ten doop. Marc Clement, piano en Bruno Schoenaerts, klassieke gitaar zorgen voor een muzikaal intermezzo.
Er is gelegenheid om van gedachten te wisselen en het glas te heffen. Philippe Cailliau is graag bereid om een persoonlijke opdracht in de bundel te schrijven.

 
De eerste druk van de dichtbundel verschijnt in een oplage van 100 genummerde en door de auteur gesigneerde exemplaren. De bundel kost 16 euro en is het gemakkelijkst te verkrijgen via de website van de uitgeverij. www.kleinood-en-grootzeer.com  ISBN/EAN: 978-90-76644-69-1
 
Over het werk en de huidige bundel van Philippe Cailliau
Philippe Cailliau (Elisabethstad, 1954) debuteerde in 1975 met de dichtbundel “De moordenaar en zijn vroedvrouw”. Hij is als dichter geen veelschrijver: met zijn huidige “Niets verloren” is hij pas aan zijn negende bundel toe, op net geen 40 jaar.
Na jarenlang zwijgen heeft Cailliau zijn tweede poëtisch elan gevonden. Een reeks langdurige gezondheidsproblemen is niet vreemd aan die lange stilte, die sedert 2013 – met “Het boek nul” – eindelijk doorbroken is.
Wat Cailliau publiceert, is doordacht. Het taal-experimentele karakter van de bundels uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw heeft plaats geruimd voor een contemplatieve, beeldrijke zegging. Taal blijft voor hem een instrument en een middel om het onvatbare en onzegbare te benaderen.
De bedachtzaamheid waarmee hij publiceert, symboliseert meteen een van de belangrijkste thema’s van Cailliaus huidige poëzie: de onzekerheid van het individu ten opzichte van het leven en de omgeving. Meer dan in zijn vorige bundel variëren de gedichten in “Niets verloren” in thematiek. In “Het boek nul” werd vooral afgerekend met de wereld van pijn en aftakeling. “Niets verloren” bestrijkt een breder spectrum van de menselijke existentie. Ook – en voor het eerst – de jeugd komt aan bod. De kinderjaren, het volwassen leven vol illusies, de zes planken van de dood: het zijn allemaal decors voor de zingeving en verwoording van een bestaan. Observaties, twijfels en vragen vormen schattingen van de subjectieve waarde van het leven. Humor, ironie, sarcasme, relativering nemen hun rechtmatige plaats in: “Niets verloren” is lichter van toon dan de vorige bundel.
De werkelijkheid zal altijd een groot gat en tegelijkertijd een vangnet zijn. Het bestaan bevat talloze vragen waarop het antwoord uitblijft. Wat is, neigt naar het tegendeel of naar de ontkenning ervan. Verstarring is heilloos – zekerheden worden als bijna vanzelfsprekend in twijfel getrokken. Alles dient omringd met vragen. Nergens bieden rust of zelfvoldaanheid enige verpozing.
Cailliau heeft het juiste schrijfritme weer te pakken. “Niets verloren” is een gevarieerde bundel die de ethische vragen en de esthetische beleving van de taalwerkelijkheid niet onberoerd laat: niet die van de dichter, niet die van de lezer.
 
Gerrit Westerveld, uitgever
 
Kleinood & Grootzeer
Kon. Wilhelminastraat 46
4615JB Bergen op Zoom
Tel. (0031) (0)164 240049
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
www.kleinood-en-grootzeer.com

---------------- 

Voor en over de presentatie van de bundel Niets verloren:

- zie Le Blog CDR Mededelingenhttp://mededelingen.over-blog.com/article-philippe-cailliau-niets-verloren-124672421.html van 28 september 2014
- zie blog Publiek Geheim van Bert Bevershttp://www.publiekgeheim.blogspot.be/ van 27 september 2014
- zie blog van Schrijversgewijs.behttp://schrijversgewijs.be/blog/poezie-in-den-hopsack-voorstelling-bundel-niets-verloren-van-philippe-cailliau/ van 26 september 2014
- zie Le Blog CDR Mededelingenhttp://mededelingen.over-blog.com/article-agenda-nazomer-vii-marcel-van-maele-luc-boudens-philippe-cailliau-124544328.html
       van 10 september 2014





Dichter van de maand in het Poëziecentrum Nederland: tot 21 juni 2014.
                

"Ontmoet de dichter ..." in het Poëziecentrum Nederland te Nijmegen op 21 juni 2014 (14u00 - 16u30).
               Zie   http://www.poeziecentrumnederland.nl/     

Aankondiging "Ontmoet de dichter Philippe Cailliau" op 21 juni 2014 te Nijmegen:
Erick Kila, Phil sings the blues, in het blog: Mededeling van het Centrum voor Documentatie en Reëvaluatie, 30 mei 2014.
Zie: http://mededelingen.over-blog.com/article-phil-sings-the-blues-123769603.html 

- Papieren versie van het blog: Erick Kila, Door de leesbril bekeken, in: Mededeling van het Centrum voor Documentatie en Reëvaluatie, 31 mei 2014, pp. 18-19



 



2013 

Presentatietekst, uitgesproken door Albert Hagenaars op 27 april 2013.

Zie de website van Albert Hagenaars:


http://www.alberthagenaars.nl/laatstenieuws/cailliau.htm







PRESENTATIE VAN ‘HET BOEK NUL’

 

 
 Foto: © Philippe Cailliau



‘Het boek nul’. Dat is de titel van de nieuwe bundel van de Brusselse dichter Philippe Cailliau. Op zaterdag 27 april 2013 werd het boek gepresenteerd in de bibliotheek in Sint-Genesius-Rode, een faciliteitengemeente in de Brusselse zuidrand. Na een woord vooraf van Eddy Van Caeneghem (van de bibliotheek) en Gerrit Westerveld (van uitgeverij Kleinood & Grootzeer) leidde Albert Hagenaars op verzoek van de dichter ‘Het boek Nul’ in.



De introductie door Eddy Van Caeneghem. Foto: Siti Wahyuningsih.



INLEIDING DOOR ALBERT HAGENAARS
Goedemorgen dames en heren. Ik moest het even uitrekenen. Philippe en ik kennen elkaar al 33 jaar! Dat is nog maar enkele tientallen jaren maar lijkt al veel langer.
Ik ontmoette hem in Evere, in Brussel dus, op Allerzielen, op een zonnige zondagmorgen in 1980. Toen ik thuis wegreed wist Phil, zoals hij zich toen liet noemen, nog van niks. Ik wilde hem namelijk verrassen. Ik had in Poëziekrant juist de recensie ‘De wetenschap van woorden en lichamen’ gelezen, van Marc Reynebeau, een bespreking van Phils laatste publicatie, de dubbelbundel ‘De leer van Etymon & Hoe meervoudig dit lieve lichaam’. Ik had zelf net definitief voor het schrijverschap gekozen, na eerder schilder en galeriehouder te zijn geweest, en was gulzig op zoek naar nieuwe expressiemogelijkheden. Dit stuk van Reynebeau en vooral de door hem gekozen citaten uit dat gecombineerde boek, maakten op mijn ontvankelijke gemoed een grote indruk. Om een paar citaten voor te lezen die hij uit Phils poëzie aanhaalde:
Duizend woorden voel ik trillen
in je hand
maar eelt belet je te spreken

en
Voor haar verteer ik kruisingen
van vagina en taal

en ook nog
Ons kleine sterven. Ik spreek hun naakte woorden
mijn asiel

Het zijn even zoveel voorbeelden van combinaties met lichamelijkheid, de subjectieve gewaarwording enerzijds én de taal, een redelijk objectief systeem van afspraken anderzijds. Mij trokken vooral die tegenstellingen en momenten van samenval. Ik was zo gegrepen dat ik besloot de volgende dag naar Evere te rijden om de dichter te vertellen hoe boeiend ik zijn werk vond.




Al vroeg was ik in Brussel, te vroeg waarschijnlijk. Daarom wachtte ik in het verlaten centrum op het terras van Café de l’Opéra op een christelijker moment. Ik parkeerde bij de Oude Begraafplaats van Evere die aan Phils toenmalige woonstraat gelegen is, de Sint-Vincentiusstraat. Op de begraafplaats was het wel druk, zij het dat de bezoekers op deze Allerzielen vooral oude dametjes waren die met witte en gele bloemen eer kwamen bewijzen aan dierbare overledenen. Het is een intieme plechtigheid die al door de Kelten jaarlijks werd uitgevoerd maar pas in 998, door toedoen van de Benedictijn Odile van Cluny werd gekerstend. Vierhonderd jaar later kreeg de traditie de naam Allerzielen. Ik keek er een tijdje naar en vond dat ik me gelukkig mocht prijzen als mijn graf ooit ook zo versierd werd.
Ik belde aan. Geen reactie, ik belde nogmaals. Opnieuw werd de stilte niet verbroken. Ik vloekte zacht, het zou toch niet waar zijn dat mijn verse woordenheld niet thuis was! Ik deed een derde poging en nu hoorde ik hoog boven me een raam geopend worden. Op de bovenste verdieping werd een ragebol naar buiten gestoken die een klaaglijk “jaaaa?” uitte. Toen ik de dichter, die ik met moeite van de foto bij het artikel herkende, had uitgelegd wat de bedoeling was, volgde er niet meteen een reactie, tenzij je het knetteren van de argwaan om dit onverwachte bezoek van een onbekende jongeman uit Nederland als zodanig zou kunnen omschrijven. Uiteindelijk mocht ik binnen. Nadat ik alle steile trappen had bestegen en tegenover de nog in een soort pyjama gestoken meneer Cailliau zat, duurde het niet lang voor we in een innig gesprek over poëzie waren verzeild. Een uur later was het alsof ik hem al 33 jaar kende. We deelden niet voor niets nogal wat passies en fascinaties, om het netjes te zeggen. We kenden en bewonderden dan ook dezelfde poëzie.
We ruilden bundels. Dat klinkt misschien indrukwekkend maar ik had op dat moment nog maar één bundeltje gepubliceerd en dat zag er eerder als een schoolschriftje uit dan als een literair boek. Nee, dan meneer Cailliau, ik bedoel Phil, die gaf me al meteen een stapeltje bundels plus tijdschriften waar hij in had gepubliceerd, hetzij als dichter, hetzij als criticus. Helemaal in de wolken verliet ik uren later dat hoge smalle pand in de Sint-Vincentiusstraat. Vanaf de begraafplaats lachten en schetterden de vele boeketten me tegemoet. Het vuurwerk dat ik ’s avonds nog in Antwerpen zag, ik weet niet meer ter gelegenheid waarvan, was de vanzelfsprekende afsluiting van een geweldige dag.
Dat ik deze begraafplaats een paar keer vermeld, heeft alles te maken met de thematiek van Phils poëzie. De eeuwige verstrengeling van leven en dood en dus, op een daaronder liggend niveau, van hoop en angst, van confrontatie en zoeken naar vergetelheid.
Eenmaal thuis dook ik meteen in m’n schatten. Ik raakte verslingerd aan deze nieuwe gedichten en dat zeg ik niet zozeer om vandaag een aardige inleider te zijn. Nee, ik heb in heel wat brieven sinds die voor mij illustere zondag aan Phil uitgelegd waar mijn interesse en waardering op gestoeld waren. Bovendien gaf ik niet lang daarna twee bundels van hem uit: ‘Wedersamenstelling’ bij uitgeverij WEL en ‘Compagnie van de Internationale Amnestie’ (afgekort CIA) bij uitgeverij Cadans.
CIA verscheen in 1982 en daarna werd het akelig stil rond de schrijver Phil Cailliau. Weliswaar volgde in 1997 nog ‘Randstad Living’ maar mag je een reeks van zes gedichten meetellen als boek? We moesten daarna nog eens tien jaar wachten, tot 2007 dus, voordat hij met een rijpe bundel op de proppen kwam. De nieuwe bundel heette volkomen toepasselijk ‘Zwijgboek’. Waarom deze titel? Had die te maken met de lange periode van zwijgen als dichter, die vooral een gevolg was van ziekte en bijna-doodervaringen? Ja en nee. Ik wijdde er voor De Verborgen Hoek een lange kritiek aan en citeer een klein stukje uit mijn slot: 
“Hier wordt het zwijgen niet zozeer verbonden met niet meer praten of dichten of publiceren maar met de dood. Die betekent voor Cailliau, gezien ook het slot van het aan zijn dochter gewijde gedicht 'Sophie', wel het eind van de verzamelde personages van het subject in dit bestaan maar niet het einde van diens genen. De bouwstenen van het leven gaan ook bij deze eigenzinnige dichter nooit teloor maar leven in andere vorm voort in volgende bundels.
Wat maakt het uit, afgezet tegen deze achtergrond, hoe lang Cailliau aan een gedicht schrijft en schaaft, hoeveel tijd hij wil nemen voor een nieuwe bundel? // Ik lees liever, veel liever, een bundel die tien jaar na z'n voorganger getuigenis aflegt van een relevante ontwikkeling dan een die op de belangrijkste punten niet afwijkt van gedichten die een jaar daarvoor verschenen. Ik kijk daarom nu al uit naar de volgende uitgave van Cailliau, hopelijk maak ik die nog mee!

Misschien hebben deze regels er mede toe bijgedragen dat hij nu al, amper zes jaar later (uitermate kort voor zijn doen), met een nieuwe bundel komt. De titel is wederom veelzeggend: ‘Het boek nul’. Het boek is prachtig én treffend vormgegeven door Gerrit Westerveld, die behalve uitgever ook grafisch ontwerper is.
Iedereen kent de uitdrukking Het uur nul. Maar denk eens na over de betekenissen. Het is het uur dat iets te gebeuren staat zoals in het gelijknamige lange vers van Martinus Nijhoff, iets dat de vertrouwde werkelijkheid totaal verandert. Er zit dus niet alleen dreiging in de titel maar ook hoop en daarmee komen we bij een andere duiding, namelijk die van een nieuw begin. En een nieuw begin heeft Philippe Cailliau, niet zozeer als dichter maar als mens, verschillende malen mogen smaken. Diverse malen was hij als gevolg van hartaanvallen bijna dood. Nog steeds is hij niet 100% gezond. Al deze essentiële ervaringen hebben een veel rijper mens van hem gemaakt. De thema’s van ‘Het boek nul’ zijn dus nog wel overwegend dezelfde als die van vroeger maar ze zijn doorlééfd. Was hij dertig jaar geleden als jonge auteur en taalonderzoeker gefascineerd door ziekte en dood, in dit nieuwe boek doet hij nauwgezet maar altijd poëtisch en dus deels symbolisch verslag van waar het in dit korte persoonlijke leven maar in het lange bestaan van de mens als soort om gaat. Alleen al de titels laten daar geen onduidelijkheid over bestaan: ‘Identificatie’, ‘Ab ovo’, ‘Als de leden zwaar worden’, ‘Seingeefster, urnedraagster’, ‘Terreur van elke dag’, ‘Het is de bloeddruk’ en het goed gevonden ‘Aigues Mortes’, schijnbaar een verwijzing naar een plaats in Zuid-Frankrijk maar tegelijkertijd draagt die de betekenis van dode wateren in de naam mee.
Ik ga geen complete gedichten uit het boek voorlezen, dat doet Philippe dadelijk beter zelf, maar wil enkele strofen laten horen die mij troffen en deze inleiding zullen steunen. Het allereerste gedicht ‘Identificatie’ geheten, begint als volgt:


Alle documenten zijn beschikbaar.
Zwangerschap, geboorte. Geslacht. Dood
nog niet. Meer dan het halve leven. En dan
nog allerhande opvoeding. De groeibewijzen
zijn bepoteld, en ook de inwijdingen.
Het is de vraag wie hier de hand in heeft.



In het gedicht ‘Tao: de stroom’, ergens in het midden staat de ijzersterke strofe:


Hij is het blote lemmet
dat voortdurend dieper snijdt
in de herinnering. Zichzelf vergeet,
vergeet, opnieuw vergeet – seconde
en minuut, maar dan alleen in wat
nog zegbaar is: in wat, zelfs neergeschreven
in verbeurde vrees, er niet meer is.



En in het laatste gedicht, ‘Stormhut in de Camargue’ vielen me de volgende regels op:


Hij is een krachtige inhalator, hij spuwt
en stottert, soms huilend, dan roepend
naar zichzelf, soms wit om wit: zichzelf.



U hoort het, dit zijn krachtige beelden, gezet in een minstens zo sterke zegging. Dit zijn woorden die geschreven zijn op het scherpst van de snede van het leven. En ook al spreekt de dichter hier en daar zijn twijfel uit en zijn angst, die feitelijk die van ons allen zijn, nergens laat in ‘Het boek nul’ zijn levenswil, zijn levensdrang, af. Het is ondanks alle lichamelijke en mentale kommer en kwel (pijnen die de meesten van ons zich niet eens kunnen voorstellen) één grote hulde aan het wonder dat het leven zelfs in z’n meest basale biologische staat is, en ook moet zijn.
Deze inleiding was al af, toen ik, op zoek naar iets anders, het kleine agendaatje uit 1980 terugvond, waar ik de belangrijkste gebeurtenissen van dat jaar in had genoteerd. Natuurlijk keek ik eerst op de bladzijde van zondag 2 november 1980, de dag van Allerzielen. Niets! Op de pagina’s ervoor en erna, ook niets! Ik bladerde verder en kwam er achter dat ik er bijna een half jaar niets in had opgeschreven. Ik nam het nummer van Poëziekrant erbij waar ik het aan het begin van mijn betoog over had. Nu pas ontdekte ik dat het wel uit het juiste jaar dateerde maar dat het om nummer twee ging, om het nummer van maart en april! Nog verder zoekend, kwam ik er achter dat ik wel bij Phil op bezoek was geweest, maar nooit op een zondag, laat staan Allerzielen, waar ik trouwens zelfs m’n typevingers om had durven verwedden! Ik was op zaterdagochtend 21 juni bij hem geweest. Waar kwamen die oude vrouwen met bloemen dan vandaan? Misschien had ik er op die zonnige zomermorgen wel een paar bij de begraafplaats gezien… Nog verder nadenkend kon ik maar tot één conclusie komen: het was de poëzie van Phil Cailliau, die, zelfs versneden in een kritiek, zelfs uit de context van het gedicht getrokken, dergelijke overtuigende beelden kan oproepen!
En is dat niet het werkelijke doel van échte poëzie, het vermogen om ook het leven van de lezer te beïnvloeden, diens herinneringen en inzichten te wijzigen en daarmee de lezer deelgenoot te maken van raadselen waar wij in het dagelijkse leven zo gemakkelijk aan voorbij gaan? Ik dacht het wel. Ik denk het wel, nee ik weet het zeker en ik wil daar de man die deze ochtend, deze bijeenkomst, ruim dertig jaar geleden al in werking zette, hartelijk én zielijk voor bedanken…dames en heren: Philippe Cailliau!








Uitreiking van 'Het boek nul' door uitgever Gerrit Westerveld. Foto: Siti Wahyuningsih.







ALGEMENE INFORMATIE OVER PHILIPPE CAILLIAU
Philippe Cailliau (Elisabethstad, 1954) studeerde Nederlandse letterkunde en literatuurwetenschap en werkte jarenlang in het onderwijs. Voor literaire bladen schreef hij talloze recensies en essays over proza.
In 1976 debuteerde hij met de dichtbundel “De moordenaar en zijn vroedvrouw”. Als dichter is Cailliau geen veelschrijver: met “Het boek nul” is hij pas aan zijn negende bundel toe, op 38 jaar.
Hij schrijft weinig, maar wat hij publiceert, is doordacht. Gedichten worden voortdurend herschreven voordat ze aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Zijn voorlaatste bundel dateert alweer van 2007. Het taal-experimentele en hermetische karakter van de bundels uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw hebben plaats geruimd voor een meer contemplatieve, maar even beeldrijke zegging. Taal blijft voor Cailliau een instrument en een middel om het onzegbare te benaderen.
De bedachtzaamheid waarmee hij publiceert, symboliseert meteen een van de thema’s van Cailliaus huidige poëzie: de onzekerheid van het individu. De gedichten variëren in thematiek en ondernemen voortdurend een poging om de visie op de mens, het leven en de werkelijkheid te verwoorden. Aftakeling en ziekte staan in de schijnwerpers. Verschijnselen als pijn, lijden en twijfel worden belicht, maar ook: de wil om te (over)leven. De werkelijkheid is een groot vraagteken, het leven bevat onnoemlijk veel vragen waarop het antwoord uitblijft. Wat is, neigt net zo goed naar het tegendeel. Wat zeker lijkt, wordt a priori in twijfel getrokken. Alles is immers relatief. “Het boek nul” vormt een fragmentarisch beeld van de huidige levensvisie van de dichter. De som van de mozaïekdeeltjes zal nooit een totaalbeeld opleveren, maar dat is nu eenmaal het leven. En poëzie is voor Philippe Cailliau: leven. Leven op en leven tussen hogere niveaus van esthetische en ethische beleving.
 
Gerrit Westerveld, uitgever




Eddy Petersborg en Patrick Roelandt. Foto: © AH.









Philippe Cailliau tussen de uitgevers van vier van zijn boeken: Bert Bevers (links) gaf met François Vermeulen
bij hun beider uitgeverij De Oostakkerse Cahiers in 2007 ‘Zwijgboek’ uit. Gerrit Westerveld (achter) publiceerde
‘Het boek nul’. Albert Hagenaars (rechts) koos in 1981 als kersverse redacteur bij Poëzie-uitgeverij WEL
‘Wedersamenstelling’ en bracht in 1982, samen met Mona la Maître, Cailliau’s poëtische hoorspel ’Compagnie
van de Internationale Amnestie’ op de markt bij uitgeverij Cadans. Het was de eerste en tevens laatste titel van
deze uitgeverij. Opmerkelijk is dat deze uitgevers alle drie uit Bergen op Zoom afkomstig zijn.
Foto: © Siti Wahyuningsih.





V.l.n.r.: Philippe Cailliau, Paul Rigolle, Bert Bevers en Albert Hagenaars. Foto: Siti Wahyuningsih.




In de Kerkstraat, waar de dichter woont. Foto: Siti Wahyuningsih.






PHILIPPE CAILLIAU; ‘Het boek nul’; 38 pagina’s; Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, 2013; ISBN/EAN 978-90-76644-65-3. 

 




Persbericht

Presentatie dichtbundel “Het boek nul” van Philippe Cailliau


Zaterdag 27 april 2013 presenteerde uitgeverij Kleinood & Grootzeer de nieuwe dichtbundel “Het boek nul” van Philippe Cailliau in de Bibliotheek Sint-Genesius-Rode, Dorpsstraat 42, 1640 Sint-Genesius-Rode.
 
Uitgever Gerrit Westerveld, dichter Albert Hagenaars en Philippe Cailliau hielden de bundel ten doop, Patrick Roelandt en Eddy Petersborg zorgden met traditionele muziek voor een muzikaal intermezzo. Er was gelegenheid om van gedachten te wisselen en het glas te heffen. Philippe Cailliau schreef in menige bundel een persoonlijke opdracht.
 
De eerste druk van de dichtbundel verscheen in een oplage van 100 genummerde en door de auteur gesigneerde exemplaren. De bundel kost 16 euro en is het gemakkelijkst te verkrijgen via de website van de uitgeverij. www.kleinood-en-grootzeer.com  ISBN/EAN: 978-90-76644-65-3

Over het werk en de nieuwe bundel van Philippe Cailliau

 
Philippe Cailliau (Elisabethstad, 1954) studeerde Nederlandse letterkunde en literatuurwetenschap en werkte jarenlang in het onderwijs. Voor literaire bladen schreef hij talloze recensies en essays over proza.
In 1975 debuteerde hij met de dichtbundel “De moordenaar en zijn vroedvrouw”. Als dichter is Cailliau geen veelschrijver: met “Het boek nul” is hij pas aan zijn achtste bundel toe, op 38 jaar.
Hij schrijft weinig, maar wat hij publiceert, is doordacht. Gedichten worden voortdurend herschreven voordat ze aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Zijn voorlaatste bundel dateert alweer van 2007. Het taal-experimentele en her

metische karakter van de bundels uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw hebben plaats geruimd voor een meer contemplatieve, maar even beeldrijke zegging. Taal blijft voor Cailliau een instrument en een middel om het onzegbare te benaderen.

De bedachtzaamheid waarmee hij publiceert, symboliseert meteen een van de thema’s van Cailliaus huidige poëzie: de onzekerheid van het individu. De gedichten variëren in thematiek en ondernemen voortdurend een poging om de visie op de mens, het leven en de werkelijkheid te verwoorden. Aftakeling en ziekte staan in de schijnwerpers. Verschijnselen als pijn, lijden en twijfel worden belicht, maar ook: de wil om te (over)leven. De werkelijkheid is een groot vraagteken, het leven bevat onnoemlijk veel vragen waarop het antwoord uitblijft. Wat is, neigt net zo goed naar het tegendeel. Wat zeker lijkt, wordt a priori in twijfel getrokken. Alles is immers relatief. “Het boek nul” vormt een fragmentarisch beeld van de huidige levensvisie van de dichter. De som van de mozaïekdeeltjes zal nooit een totaalbeeld opleveren, maar dat is nu eenmaal het leven. En poëzie is voor Philippe Cailliau: leven. Leven op en leven tussen hogere niveaus van esthetische en ethische beleving.
                                               
Gerrit Westerveld, uitgever
 
Kleinood & Grootzeer
Kon. Wilhelminastraat 46
4615JB Bergen op Zoom
Tel. (0031) (0)164 240049
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. 
www.kleinood-en-grootzeer.com 
 
(Update: 17/07/2013)
------------------------------------------------------------------

Voor de presentatie van Het boek nul, zie tevens:
- p. 11 in: Buurten april 2013: http://www.deboesdaalhoeve.be/files/GK/2013/buurten-04-2013-lr.pdf en
- p. 6 in: Buurten juni 2013: http://www.deboesdaalhoeve.be/files/GK/2013/buurten-06-2013.pdf

Copyright © 2013-2024 - Philippe cailliau

Alle rechten voorbehouden.